Nationaal Warmtefonds: succesvolle publiek-private samenwerking

May 2025
3 min read

Hoe kunnen overheden oplossingen bieden voor complexe maatschappelijke uitdagingen, zoals de energietransitie en verduurzaming van de gebouwde omgeving, ondanks knelpunten zoals een gebrek aan gekwalificeerd personeel, beperkte financiële flexibiliteit en de behoefte aan transparantie?


In deze context zijn fondsen belangrijk als instrument om gerichte impact te maken. Door het vermogen van fondsen om middelen revolverend in te zetten, bieden zij een duurzame en efficiënte manier om lange termijn doelen te realiseren. Revolverende fondsen combineren flexibiliteit met onafhankelijkheid, waardoor ze bij uitstek geschikt zijn voor langlopende projecten met een hoge maatschappelijke impact1. Ook diverse ontwikkelingen in de praktijk benadrukken het belang van publiek-private samenwerking in fondsbeheer. Zo stelde Rabobank recent dat investeringen in maatschappelijke thema’s prominenter op de politieke agenda moeten komen om de energietransitie te versnellen​. Deze ontwikkelingen maken duidelijk dat er niet alleen behoefte is aan meer fondsen, maar ook aan fondsmanagement om de effectiviteit en impact ervan te waarborgen. 

Nationaal Warmtefonds (NWF) illustreert hoe governance en een sterke financieringsstructuur bijdragen aan succes. NWF heeft diverse activiteiten van het fonds bij verschillende partijen ondergebracht. In 2021 is Zanders door het bestuur van NWF aangesteld als fondsmanager. Zanders biedt niet alleen advisering en ondersteuning op de gebieden treasury/finance, risk en compliance, maar vervulde ook de functie van fondsdirecteur. Door het fondsmanagement en ondersteunende activiteiten uit te besteden aan Zanders, heeft NWF zijn operationele efficiëntie en maatschappelijke impact vergroot. In deze periode is er meer dan € 1,1 miljard aan duurzame financiering verstrekt aan ruim 80.000 huishoudens en zijn diverse producten geïntroduceerd om energiebesparing aantrekkelijker te maken voor mensen met lage en middeninkomens, en bereikbaar voor iedereen. In dit artikel wordt uiteengezet waarom en hoe het uitbesteden van fondsmanagement een waardevolle strategie kan zijn voor publieke instellingen en hoe private partijen zoals Zanders bijdragen aan doelmatigheid, maar ook aan innovatie en duurzaamheid. 

Waarom fondsen? 

Publieke fondsen zijn een krachtig instrument voor het aanpakken van grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de energietransitie, verduurzaming en innovatie. Ze bieden niet alleen financiële ondersteuning, maar ook structuur en strategie bij het realiseren van lange termijn doelen. Dit hoofdstuk bespreekt de typen fondsen en de toegevoegde waarde hiervan. 

Type fondsen 

Fondsen kunnen worden ingedeeld naar hun specifieke doelstellingen en aanpak. Hieronder volgen vier belangrijke typen:  

*Sommige fondsen, zoals Invest-NL, vallen in meerdere categorieën. Invest-NL zelf is een doelfonds, maar zij initiëren en beheren fondsen die als investeringsfonds worden beschouwd. Recent kondigde Invest-NL bijvoorbeeld aan een ‘Dutch Impact Growth Fund’ te ontwikkelen. Het fonds is gericht op investeringen in scale-ups en zou ook als investeringsvehikel voor pensioenfondsen dienen. 

Waarom zijn fondsen een goed instrument? 

Fondsen zijn bijzonder geschikt voor het aanpakken van grote maatschappelijke uitdagingen vanwege de volgende redenen: 

1. Flexibiliteit 
Een voordeel van fondsen is de flexibiliteit waarmee ze specifieke doelstellingen kunnen financieren, los van de jaarlijkse begrotingsbeperkingen die vaak kenmerkend zijn voor overheidsfinanciering. Dit maakt fondsen bij uitstek geschikt voor lange termijn projecten zoals de energietransitie en infrastructuurontwikkeling. Fondsen bieden ruimte voor publieke-private samenwerkingen (PPS), doordat ze buiten de directe invloed van de overheid kunnen worden geplaatst. Hierdoor kunnen ze verschillende vormen van financiering bieden die beter aansluiten bij de behoeften van diverse stakeholders. Het langdurige karakter van fondsen maakt ook herzieningen en aanpassingen mogelijk, waardoor ze beter bestand zijn tegen onvoorziene omstandigheden dan klassieke, kortlopende subsidies. 

2. Duurzaamheid 
Fondsen onderscheiden zich door hun duurzame karakter, met name door het revolverende mechanisme dat ze kenmerkt. Terugbetalingen van verstrekte leningen of investeringen worden opnieuw in het fonds geïnvesteerd, waardoor een continue financieringsstroom ontstaat. Dit mechanisme vermindert de afhankelijkheid van externe financiering en maakt het mogelijk langdurig maatschappelijke impact te realiseren. Revolverende fondsen dragen niet alleen bij aan financiële continuïteit, maar bieden ook de mogelijkheid om structureel te investeren in de aanpak van complexe maatschappelijke uitdagingen, zoals verduurzaming en sociaaleconomische ontwikkeling. 

3. Gerichte impact en continuïteit 
Naast hun flexibiliteit en duurzaamheid bieden fondsen een krachtig mechanisme voor gerichte impact en continuïteit. Fondsen stellen overheden en organisaties in staat middelen te concentreren op specifieke beleidsdoelen, zoals verduurzaming, sociaal beleid of economische ontwikkeling. Een sterk governance-raamwerk waarborgt niet alleen de effectiviteit, maar ook de levensduur van fondsen. Bovendien dragen fondsen bij aan kennisborging en expertisebehoud, essentieel voor het realiseren van structurele verbeteringen die verder reiken dan kortetermijndoelstellingen. Een voorbeeld ter illustratie: bij de ontwikkeling van de Nationale Deelneming Warmte2 wordt onderzocht hoe een fonds kan helpen om investeringen in warmtenetten te versnellen, terwijl kennis en ervaring worden vastgehouden voor toekomstige projecten. Dit onderstreept hoe fondsen een strategische rol kunnen spelen bij het behoud en de groei van expertise, zelfs wanneer individuele projecten zijn afgerond. 

Oplossingen Zanders

Een succesvol fonds staat of valt met effectief beheer en bestuur. Zanders speelt hierin een cruciale rol door haar expertise op het gebied van governance, compliance, risicomanagement en treasury in te zetten. Het onderstaande overzicht laat zien hoe Zanders helpt bij het opzetten van een sterke structuur, het waarborgen van naleving, het beheersen van risico's en het optimaliseren van financiële processen. Met deze integrale aanpak zorgt Zanders ervoor dat fondsen transparant, flexibel en doelgericht kunnen opereren. 

Succes van Nationaal Warmtefonds (NWF)  

Nationaal Warmtefonds biedt verantwoorde en betaalbare financiering voor de verduurzaming van huizen en gebouwen van eigenaar-bewoners, VvE’s en scholen. Het fonds is opgericht in 2013 (toen als Nationaal Energiebespaarfonds) en opereert in opdracht van de Rijksoverheid. Sinds 2021 zijn het fondsmanagement en diverse activiteiten (e.g. treasury, risk, compliance) ondergebracht bij Zanders. In deze periode is Nationaal Warmtefonds sterk gegroeid en is een enorme maatschappelijke impact gerealiseerd. Er zijn ruim 60.000 leningen verstrekt aan meer dan 80.000 huishoudens en de totale omvang van verstrekte financiering groeide hierdoor met ca. € 1,2 miljard (+200%). Om deze groei mogelijk te maken heeft Zanders ook ondersteund bij het arrangeren van bijna € 900 miljoen aan externe, bancaire financiering en is er bijna €1,0 miljard aan financiering vanuit de Rijksoverheid toegezegd.  Er zijn verschillende nieuwe producten geïntroduceerd om kwetsbare doelgroepen en mensen met lagere inkomens te kunnen helpen. NWF is dus een voorbeeld van hoe een goed opgezet fonds kan bijdragen aan het realiseren van maatschappelijke doelstellingen, zoals de energietransitie. Het fonds speelt dus een belangrijke rol in het versnellen van verduurzaming in Nederland. 

Een belangrijk aspect van het succes van NWF is de governance-structuur. Het bestuur en de combinatie van intern en extern toezicht zorgen ervoor dat het fonds op een transparante en verantwoorde manier opereert. Extern toezicht en monitoring door instanties zoals de AFM, de Algemene Rekenkamer, CBS en betrokken banken bewaken dat de beoogde doelstellingen worden behaald en de juiste keuzes worden gemaakt. Tegelijkertijd stelt de stichtingsvorm de overheid in staat om grip en controle te behouden. 

Daarnaast draagt NWF bij aan financiële continuïteit door gebruik te maken van een revolverend model. Terugbetalingen van verstrekte leningen worden opnieuw geïnvesteerd, wat het fonds minder afhankelijk maakt van externe financiering en het in staat stelt langdurige impact te realiseren. Dit model is geschikt voor lange termijndoelen zoals de energietransitie, waarbij consistentie en duurzaamheid essentieel zijn. 

De toegevoegde waarde van Zanders bij NWF 

Door een combinatie van expertise, innovatieve tooling en een sterke focus op governance draagt Zanders bij aan de continuïteit, efficiëntie en toekomstbestendigheid van het fonds. 

1. Governance, risk, compliance en treasury: 
Zanders ondersteunt het fonds door heldere kaders en processen te ontwikkelen die voldoen aan strenge governance- en compliance-eisen. Dit omvat het opstellen van beleid, processen, rapportages en modellen die niet alleen de operationele efficiëntie verbeteren, maar ook het vertrouwen van belanghebbenden, zoals banken en de overheid, versterken. 

2. Tooling: 
De inzet van tooling, zoals TREASURYnxt leningenbeheer, heeft een enorme bijdrage geleverd aan de efficiëntie van het fonds. De tooling wordt gebruikt om kasstromen van zowel uitstaande als ontvangen leningen nauwkeurig te beheren. Daarnaast monitort TREASURYnxt marktrisico’s, zoals renterisico en herfinancieringsrisico, op balansniveau. Deze data gedreven aanpak minimaliseert risico's, vereenvoudigt processen en optimaliseert het financiële beheer van het fonds. 

3. Expertise en innovatie: 
Met meer dan 30 jaar ervaring in financiering, treasury en risicomanagement biedt Zanders waardevolle strategische inzichten die bijdragen aan een efficiënte fondsvoering. Bovendien zorgt de toepassing van geavanceerde risicomanagementmodellen ervoor dat het fonds voorbereid is op toekomstige uitdagingen en veranderingen in de markt. 

4. Continuïteit: 
Zanders zorgt ervoor dat de operationele processen van het fonds soepel blijven verlopen. Met een brede pool van ca. 500 consultants en aanvullende ondersteuning via Zanders Interim Services, biedt Zanders continuïteit. Hierdoor wordt stagnatie voorkomen en blijft het fonds in staat om zijn maatschappelijke doelen te behalen. 

De samenwerking tussen Zanders en Nationaal Warmtefonds illustreert hoe uitbesteding niet alleen leidt tot efficiëntere processen, maar ook bijdraagt aan innovatie, continuïteit en een robuuste governance-structuur. Hierdoor kan het fonds een cruciale rol blijven spelen in de verduurzaming van Nederland. 

Vragen 

Heeft u vragen of bent u benieuwd wat Zanders voor u kan doen? Neem dan contact op met: Hendrik Pons, Janko Lindenbergh, Gido de Leeuw.

  1. Van den Brink, J. E. (2018). Realistisch revolveren. Het revolverend fonds met een Europese touch Inauguratie: Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar ‘Europees en Nationaal Bestuursrecht' aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht. Maastricht University. https://doi.org/10.26481/spe.20180608jb  ↩︎
  2. Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. (2023, 23 november). Profiel Nationale deelneming Warmte. Rapport | Rijksoverheid.nl. https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2023/11/23/profiel-nationale-deelneming-warmte ↩︎

Huurbevriezing en het bedrijfsmodel van woningcorporaties 

May 2025
2 min read

Huurbevriezing betekent het einde voor de houdbaarheid van het bedrijfsmodel van woningcorporaties. Kan de kennelijk onafwendbare aanvaring met de wal het schip nog keren?


Woningcorporaties worden door de voorgenomen huurbevriezing acuut belemmerd om te bouwen en hun financiële fundament wordt direct ondermijnd. Als Nederland de wooncrisis wil oplossen, moet de overheid zorgen voor stabiel beleid, een gezonde financiële basis voor corporaties, en vertrouwen bij financiers. Woningbouw is geen kostenpost, maar een investering in maatschappelijke stabiliteit. 

De woningbouw in Nederland zit ernstig in het slop. Tot 2030 zijn per jaar 100.000 nieuwe woningen nodig om in de bestaande en groeiende behoefte te kunnen voorzien. Toch stokt de woningbouw: in 2023 zijn er slechts 70.000 woningen gebouwd. De wachttijd voor een sociale huurwoning in veel steden is opgelopen tot meer dan tien jaar. Starters op de koopmarkt kunnen nauwelijks nog instappen, en middeninkomens vallen tussen wal en schip. 

De oorzaken van de woningbouwcrisis zijn complex en veelzijdig: trage vergunningstrajecten, personeelstekorten in de bouwsector, stikstofproblematiek die veel projecten vertraagt, sterk gestegen bouwkosten en materiaal schaarste, gebrek aan beschikbare bouwgrond, strenge ruimtelijke ordeningsregels. 

De woningbouwcrisis is niet een puur uitvoeringsprobleem, maar vooral een kwestie van politieke keuzes en beleid. Er is consensus over het probleem, maar er is groot verschil van inzicht over hoe het kan worden opgelost. Zolang er geen breed gedragen langetermijnvisie is – en beleidsmaatregelen blijven steken in politieke verdeeldheid en juridisch getouwtrek – blijft de bouw van nieuwe koop- en huurwoningen steeds verder achter met alle sociale en economische gevolgen van dien.  

Woningcorporaties – die in staat zijn om snel, betaalbaar en duurzaam te bouwen en daar ook plannen voor hebben klaarliggen – vormen al decennialang een essentieel onderdeel van de volkshuisvesting in Nederland. Zij beheren ongeveer 2,4 miljoen huurwoningen. Juist nu kunnen zij een sleutelrol spelen bij het bouwen van betaalbare woningen en het verduurzamen van de bestaande voorraad. 

Tot 2023 drukte de zogeheten verhuurderheffing zwaar op de begroting van corporaties. Deze belasting – ingevoerd in 2013 – kostte de sector ook al miljarden en vertraagde ook al de nieuwbouw van huurwoningen. De afschaffing ervan was een belangrijke stap, maar levert veel te weinig extra investeringsruimte op. 

Huurbevriezing lijkt op het eerste gezicht een huurdersvriendelijke maatregel, maar het besef dringt steeds meer door dat er een groot maatschappelijk prijskaartje aan vast zit. Het voorbestaan van het bedrijfsmodel van woningcorporaties staat op het spel. 

Een huurbevriezing betekent dat woningcorporaties geen huurverhogingen kunnen doorvoeren die anders wel mogelijk zouden zijn. Volgens het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kost een huurbevriezing in 2024 de corporatiesector naar schatting € 750 miljoen aan jaarlijkse inkomsten. Dit geeft een structureel nadelig effect dat niet meer goedgemaakt kan worden.  

Volgens Aedes kan het totale verlies aan investeringscapaciteit door huurbevriezingen tot 2030 oplopen tot € 47,5 miljard. Volgens een analyse van Johan Conijn en Max van Son van Finance Ideas leidt de voorgenomen huurbevriezing tot daling van de investeringscapaciteit met circa 18.000 woningen per jaar. Dat komt neer op zo’n 60% van de jaarlijkse nieuwbouwdoelstelling van 31.000 woningen volgens de Nationale prestatieafspraken (NB: ondertekend door de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Aedes, de VNG en de Woonbond). 

Sterke afname van de inkomsten van woningcorporaties door huurbevriezing leidt tot sterke afname van de Interest Coverage Ratio (ICR), een belangrijke indicator voor de financierbaarheid van woningcorporaties. Huurbevriezing betekent dat de ICR versneld – en al eerder dan 2030 - onder de voor het WSW kritische grens van 1,4 kan brengen. Bij een ICR onder die drempel kunnen corporaties geen nieuwe leningen meer afsluiten onder borgstelling van het WSW, waarmee een onmiddellijk einde zou komen aan hun investeringsmogelijkheden voor zowel DAEB als niet-DAEB. 

Juist woningcorporaties kunnen een sleutelrol spelen bij het oplossen van de woningnood en kunnen een brug slaan tussen de nood aan betaalbare woningen en het publieke belang. Daarvoor is dringend stabiel, ondersteunend beleid nodig en voldoende financiële ruimte.  

WSW heeft met datum 6 Mei 2025 aan alle deelnemende woningcorporaties een brief gestuurd over ‘’Impact Huurbevriezing en werkwijze WSW’. WSW geeft daarin aan een analyse uitgevoerd te hebben naar de mogelijke gevolgen van de huurbevriezing voor de deelnemers. Daaruit blijkt dat zonder bijsturing ca. 140 van de 268 deelnemers (meer dan 50%) door de huurbevriezingsmaatregel binnen vijf jaar niet meer aan de door het WSW gehanteerde norm van een ICR 1,4 kunnen voldoen. 

Om de gevolgen van de huurbevriezing voor deze deelnemers te kunnen beoordelen heeft het WSW alle deelnemers gevraagd hen te informeren over de mogelijke impact van de huurbevriezing op hun financiële positie en de financiële ratio’s en welke relevante bijsturingsmaatregelen de deelnemer verwacht om te voldoen aan de ICR-norm. Ook verzoekt WSW deze deelnemers om op basis van hun bijsturingsmaatregelen een nieuw 10-jaarskasstroomschema en een herziene specificatie financieringsbehoefte voor 2025 en 2026 op te stellen. Dat komt neer op herijking van de totale meerjarenbegrotingen die eind 2024 zijn vastgesteld. 

Ons advies aan woningcorporaties is om – mede ingegeven door het verzoek van het WSW - zo snel mogelijk in kaart brengen wat de impact van de voorgenomen huurbevriezing is op hun eigen langjarig financiële exploitatie, de financiële ratio’s,  de betaalbaarheid en financierbaarheid van de toegelaten instelling als geheel, dus voor zowel DAEB als niet-DAEB plannen. 

Gezien de toegenomen onvoorspelbaarheid (onbetrouwbaarheid) en complexiteit van de nieuwe werkelijkheid waar woningcorporaties mee geconfronteerd worden is het gebruik van scenario’s daarbij onzes inziens onvermijdelijk. 

Geen uitzicht zonder voldoende inzicht. 

Als u vragen heeft of meer wilt weten kunt u contact opnemen met: 

Caroline Bongaerts c.bongaerts@zandersgroup.com  

Quinten van Rooijen q.van.rooijen@zandersgroup.com  

Hans Visser h.visser@zandersgroup.com 

Financiële ontwikkelingen bij zorginstellingen: Drie belangrijke trends

September 2024
7 min read

Dat de financiële gezondheid van zorginstellingen in Nederland onder druk staat is niet nieuw. Dit is zichtbaar in de negatieve ontwikkeling die financiële ratio’s al jaren doormaken, wat leidt tot toenemende onzekerheid en hogere druk op de financiële convenanten. De sector bevindt zich nu in een paradoxale situatie: terwijl de behoefte aan investeringen toeneemt, daalt de financieringscapaciteit.

In dit artikel onderzoeken we het effect van drie belangrijke trends (dalende operationele marge, de verkrappende arbeidsmarkt en groeiende investeringsopgave) op financiële convenanten van de gemiddelde zorginstelling1. Dit doen we aan de hand van recent gepubliceerde jaarcijfers over het boekjaar 20232.

Trend 1: Dalende operationele marge

Uit de jaarrekeningen blijkt dat de EBITDA-marge van ziekenhuizen (ZKH; 7,4%) en Gehandicaptenzorg (GHZ; 4,2%) in 2023 verder is gedaald, ten opzichte van 2022. In de sectoren verpleging en verzorging (VVT; 6,0%) en Geestelijke gezondheidszorg (GGZ; 4,4%) is de EBITDA iets toegenomen, ten opzichte van 2022. Deze positieve ontwikkeling is mogelijk te danken aan een sterke focus op het verbeteren van het operationele resultaat.

Het gemiddelde resultaat van de hele sector is toegenomen van 1,2% in 2022 naar 1,5% in 2023. Een interessante ontwikkeling is dat het resultaat van ziekenhuis, ondanks de gedaalde EBITDA-marge, iets is toegenomen (van 1,5% in 2022 naar 1,6% in 2023). Het aandeel instellingen dat in 2023 rode cijfers schreef (24%) is vergelijkbaar met het aandeel dat dat in 2022 deed (26%). Dit is echter nog steeds fors meer dan in 2021 (13%).

Onderstaande tabel laat een verdere uitsplitsing van de EBITDA zien. Hieruit volgt dat dat de kosten voor uitbesteed werk, zijn gestegen van 10,2% in 2021 naar 13,1% in 2023. Het aandeel van kosten personeel in loondienst is gelijk gebleven en neemt zelfs enigszins af (van 56,1% in 2021 naar 54% in 2023). De overige kosten blijven op een vergelijkbaar niveau (26,5% in 2021 naar 26,8% in 2023). Door de groeiende zorgvraag zal de vraag naar personeel de komende jaren alleen maar toenemen, waardoor de kosten mogelijk verder stijgen.

Het gemiddelde resultaat is, ondanks een dalende EBITDA, toegenomen van 1,2% in 2022 naar 1,5% in 2023. Dit komt voornamelijk door lagere afschrijvingslasten ten opzichte van de omzet (afname van 4,4% naar 4,1%) en lagere netto rentelasten (afname van 0,6% naar 0,4%). De kapitaallasten zijn gedaald door een lager investeringsvolume (zie trend 3 voor verdere onderbouwing). 

Trend 2: Verkrappende arbeidsmarkt

Doordat de druk op medewerkers hoog was, wat de fysieke en mentale gezondheid belastte, hadden veel zorginstellingen tijdens de coronacrisis te maken met een hoog verzuimpercentage. Onderstaande tabel toont aan dat het verzuimpercentage is gedaald van 8,0% in 2022 naar 7,5% in 2023. Dit lijkt erop te duiden dat de werkdruk weer richting een normaal niveau gaat.

De krapte op de arbeidsmarkt blijft echter een grote uitdaging. Volgens het CBS3 neemt de uitstroom van personeel sinds midden 2021 sneller toe dan de instroom. Om het schaarse personeel optimaal te benutten, wenden steeds meer organisaties zich tot innovatieve oplossingen zoals technologie en regionale samenwerking, met als doel de productiviteit te verhogen. Een indicator voor de productiviteit is het aantal personeelsleden per unieke patiënt. Onderstaande figuur toont dat de productiviteit in VVT en GGZ grotendeels gelijk is gebleven (1,2 en 0,5 personeelsleden per unieke patiënt).

In de GHZ lijkt een vermindering van de productiviteit zichtbaar. Binnen de GHZ, de sector die het meest personeel-intensief is, lijkt de productiviteit te dalen. Het aantal personeelsleden per unieke patiënt ging van gemiddeld 2,8 personeelsleden per patiënt in 2022 naar 3,4 in 2023. De problemen in de sector zijn al langer zichtbaar. Het aantal mensen dat complexe zorg nodig heeft, groeit snel. Dit verklaart mede de sterke daling in EBITDA (en resultaat), aangezien de personeelskosten sneller groeien dan de inkomsten van de geleverde zorg.

Trend 3: Dalend investeringsvolume 

Zorginstellingen hebben materiele vaste activa nodig om zorg te kunnen verlenen. Door de onzekerheid die bestaat over de exploitatie en overheidsmaatregelen, is het jaarlijkse investeringsniveau al een aantal jaren laag. Ook in 2023 is het investeringsniveau iets afgenomen, ten opzichte van 2021 (daling investeringen/opbrengsten van 2,8% naar 2,7%). In de VVT-sector, waar de investeringsopgave, vanwege vergrijzing, het grootst is, dalen de investeringen over de omzet van 2,9% naar 2,6%.

Door de dalende investeringsuitgaven, nemen de liquide middelen toe. Onderstaande figuur laat zien dat de stand liquide middelen in 2023, ten opzichte van 2022, met 9% is toegenomen. Tevens is de schuldpositie met 5% gedaald, waardoor de omvang van de netto schuld met 9% is afgenomen. 

Vanwege de gestegen rente en hogere stand liquide middelen, zijn de rentebaten gestegen. Onderstaande tabel laat zien dat de rentebaten, ten opzichte van de stand liquide middelen, is toegenomen van gemiddeld 0,1% in 2021 naar 1,6% in 2023. Terwijl zorginstellingen die op zoek zijn naar een hoger rendement voorheen waren aangewezen op deposito’s, bieden banken steeds vaker rente op de betaalrekening aan (doorgaans Euribor minus afslag van 0,5% tot 1,0%).

Uitwerking op financiële ratio’s

De eerder in dit artikel gesignaleerde trends hebben invloed op financiële ratio’s, waar zorginstellingen op worden gemonitord door hun financiers. Onderstaande figuur laat de ontwikkelingen van de Debt Service Coverage Ratio (DSCR) en Solvabiliteit zien.

De gemiddelde DSCR van zorginstellingen is, van 2,5 in 2022, toegenomen naar 2,7 in 2023. Dit duidt erop dat zorginstellingen iets beter in staat zijn de rente en aflossingsverplichtingen te voldoen vanuit de operationele marge. Een interessante ontwikkeling is te zien bij ziekenhuizen waar, ondanks een dalende EBITDA, de DSCR is gestegen van 2,6 in 2022 naar 2,9 in 2023. Dit komt voornamelijk door lagere financieringslasten, als gevolg van verminderde investeringen.

Ondanks dat de operationele marge onder druk staat, wordt gemiddeld genomen nog een positief resultaat gerealiseerd. Hierdoor een beperkte stijging van de solvabiliteit zichtbaar, aangezien er eveneens geen balansverlening optreedt, doordat de netto schuldpositie daalt. De gemiddelde solvabiliteit ligt in alle sub sectoren boven de norm van 25%. Dit geeft zorginstellingen de ruimte om een om meer te investeren, zonder dat de solvabiliteitsnorm direct onder druk komt te staan.

Beknellende financiële convenanten

Financiers maken doorgaans afspraken met zorginstellingen, over het realiseren van bepaalde financiële ratio’s. Onderstaande figuur laat het aandeel van zorginstellingen zien dat gangbare convenanten op de DSCR, Net Debt/EBITDA of solvabiliteit niet realiseert. De gehanteerde normen zijn 1,3 voor de DSCR, 5,0 voor de Net Debt/EBITDA, en 25% voor de solvabiliteit4.

In de sub sectoren waar het EBITDA is gedaald (ZKH en de GHZ), is het percentage organisaties dat één van de normen niet haalt toegenomen. In de sectoren waar het EBITDA is toegenomen (VVT en GGZ), voldoen juist meer instellingen aan alle marktconforme eisen. Het aantal organisaties in de sector dat een DSCR onder de 1,3 realiseert, is tussen 2021 en 2023 gestegen van 16% naar 28%. Als deze trend zich doorzet, betekent dit dat financiers terughoudender zullen zijn met het verstrekken van financiering en meer instellingen in een bijzonder beheer situatie zullen komen.

Zorginstellingen hebben het financieel niet makkelijk en moeten scherp zijn op hun financiën. Door uit- of afstel van investeringen is het resultaat op peil gebleven, ondanks dat de operationele marge, ook in 2023, verder onder druk is komen te staan. De ruimte om te investeren en financieren wordt hierdoor steeds kleiner, terwijl investeren juist nodig is om de operationele marge te verbeteren. Doorbreken van deze cyclus vraagt om scherpe financiële keuzes.

Benieuwd naar de financiële gezondheid van uw zorginstelling? Vraag nu onze Gratis Zorganalyse aan en krijg in één oogopslag inzicht in de belangrijkste financiële ratio’s. De analyse dient als een solide vertrekpunt voor een succesvol financieringstraject.

  1. Om de gemiddelde ratio’s te benaderen, is de mediane zorginstellingen gebruikt, aangezien de mediaan niet gevoelig is voor extreme observaties en daardoor een representatiever beeld geeft. Voor de berekening van de EBTIDA en het resultaat, is de som berekend van alle kosten en opbrengsten, aangezien de totaaltelling anders niet aansluit. Het totaal van de sector, is berekend aan de hand van het gewogen gemiddelde van de deelsectoren, op basis van de omzet. ↩︎
  2. De dataset die in dit onderzoek is gebruikt, is samengesteld aan de hand van de wettelijk verplichte bijlage uit DigiMV, op basis van 635 unieke instellingen in de jaren 2021, 2022 en 2023, waarvan de jaarlijkse omzet meer dan 10 miljoen euro is. Deze instellingen zijn verdeeld over verschillende sectoren, waaronder 98 ziekenhuizen (ZKH), 294 instellingen voor verpleging, verzorging en thuiszorg (VVT), 94 geestelijke gezondheidszorginstellingen (GGZ), en 98 gehandicaptenzorginstellingen (GHZ). ↩︎
  3. Opnieuw meer werknemers in zorg en welzijn, ondanks grotere uitstroom | CBS ↩︎
  4. De genoemde marktconforme financiële normen moeten worden gezien als algemene richtlijnen. Als een zorginstellingen in de dataset een van de normen heeft overschreden, betekent niet direct dat een convent niet wordt nagekomen. Zorginstellingen hanteren vaak hun eigen definitiers en afspraken met financiers, die kunnen afwijken van onze berekening en gestelde normen. ↩︎

Integrale projectorganisatie bij vastgoedinvesteringen in de zorg

September 2024
5 min read

We bespreken vijf voordelen van een integrale projectorganisatie om de samenhang tussen zorg, vastgoed en financiering te waarborgen.


Een inhaalslag van vastgoedinvesteringen in de ouderzorg is noodzakelijk en betaalbaar. Omdat je vastgoed zonder een goede zorgexploitatie niet gefinancierd krijgt, is een integrale benadering van zorg, vastgoed en financiering noodzakelijk. In dit artikel geven we vijf voordelen van een integraal projectteam en enkele best practices.  

Het belang van een geïntegreerde strategie

Uit recent onderzoek van Gupta Strategists naar de financiële positie van de ouderenzorg blijkt dat het investeringsvolume sinds 2019 is gedaald. Hierdoor kan de toegankelijkheid van zorg onder druk komen te staan. Het goede nieuws is dat de sector als geheel in beginsel voldoende financiële ruimte heeft om de investeringsopgave aan te pakken. Hier ligt dan ook een mooie kans om de investeringen te verhogen en zo de meest intensieve ouderenzorg toegankelijk te houden. 

Bij het inrichten van een projectorganisatie is het belangrijk om de disciplines zorg, vastgoed en financiën samen te brengen. Deze disciplines kennen een grote samenhang: zonder passend vastgoed is goede zorg moeilijk te realiseren, zonder efficiënte zorg geen positieve zorgexploitatie en zonder operationeel resultaat geen armslag voor vastgoed. En natuurlijk is een goede inschatting van de toekomstige zorgvraag het startpunt voor een goed bouwplan.  

Bovenstaand figuur maakt de wisselwerking tussen drie disciplines inzichtelijk. Een integrale projectorganisatie creëert inspraak van de zorg in de ontwikkeling van het vastgoed, waardoor goed rekening gehouden kan worden met de wensen van de zorg. Financiën stelt de kaders waarbinnen vastgoed ontwikkeld wordt en de zorg draagt met een positieve zorgexploitatie bij aan de financierbaarheid van het vastgoed. Wij zien vijf voordelen van een integrale projectorganisatie, die wij hieronder nader toelichten: 

  1. Zorginhoudelijk onderbouwde financieringsaanvraag 
  2. Parallelle werkstromen (en kortere doorlooptijd) 
  3. Effectievere discussies 
  4. Doorbreken spanningsvelden 
  5. Gezamenlijke vastgoedkeuzes

1. Zorginhoudelijk onderbouwde financieringsaanvraag

Het startpunt van een financieringsstrategie is een analyse van de huidige leningenportefeuille, waarbij voornamelijk gebruik wordt gemaakt van financiële informatie. In het verhaal naar financiers is het echter belangrijk dat de (vastgoed) businesscase voldoende wordt onderbouwd vanuit de zorgvisie van de organisatie. Door meteen in een gezamenlijk projectteam te werken is de link met de zorg direct  gelegd.  

Best practice: Realistische zorgscenario’s. 

Een goed startpunt is de ontwikkeling van doordachte zorgscenario’s. Raam de benodigde capaciteit daarbij op realistische gronden en niet, zoals vaak gebeurt, door demografische lijnen door te trekken. Dit geeft over het algemeen een (veel) te hoge inschatting van de toekomstige capaciteit. Houdt rekening met veranderingen in de zorgvraag, lokale samenstelling van de bevolking én nieuw overheidsbe

2. Parallelle werkstromen (en kortere doorlooptijd) 

Nieuwbouw wordt traditioneel gerealiseerd in een treintje, waarbij eerst de zorgstrategie wordt uitgewerkt in een zorgvisie. Vervolgens verwerkt vastgoed dit in een Lange Termijn Huisvesting Plan (LTHP). Als laatste is het aan de afdeling financiën om (externe) financiering op te halen. Hierdoor kan het voorkomen dat later in het traject iets boven tafel komt, waardoor de initiële plannen moeten worden bijgesteld. Bij een integrale projectorganisatie lopen deze stappen parallel. Dat scheelt in onze ervaring al snel veel doorlooptijd  

Best practice: Bepalen financieringscapaciteit.  

De afdeling financiën kan al vroeg in het proces ondersteunen, door de investeringscapaciteit in de uitgangssituatie vast te stellen. Dit geeft kaders waarmee de afdeling vastgoed aan de slag kan en maakt duidelijk hoe lang de financiële polsstok van de organisatie is. Door eerder inzichtelijk te hebben welke maatregelen nodig zijn om een strategie te realiseren, kan de zorgafdeling hierop voorsorteren. Voor het berekenen van de investeringscapaciteit is het hebben van een gedegen meerjarenraming een randvoorwaarde. 

3. Effectievere discussies 

Het is aan de afdeling financiën om vastgoed te voorzien van rekenregels, die de basis zijn voor de businesscase. Daarbij creëert een integrale projectorganisatie gezamenlijk begrip en acceptatie voor de gehanteerde uitgangspunten, zoals de rekenrente, tariefkorting en indexaties. De afdeling financiën is voor het aanleveren van uitgangspunten afhankelijk van andere disciplines. Zo worden de (verwachte) bouwkosten doorgaans aangeleverd vanuit vastgoed en de personele bezetting vanuit de zorg. 

Best practice: Berekenen van normbedragen.  

Aan de hand van de gehanteerde uitgangspunten is het mogelijk om terug te redeneren hoeveel per cliënt uitgegeven kan worden. Door normbedragen per cliënttype te berekenen, is financiën bij het opstellen van de meerjarenbegroting minder afhankelijk van de (definitieve) investeringsraming die de vastgoedafdeling aanlevert. Ook creëert financiën hiermee duidelijke kaders, waar de vastgoedafdeling zich bij de ontwikkeling van vastgoed aan moet houden.

4. Doorbreken spanningsvelden  

Bij het realiseren van vastgoedinvesteringen ontstaan vaak dezelfde spanningsvelden. De vastgoedafdeling draagt een hoog ambitieniveau uit, waarvan de afdeling financiën aangeeft dat dit niet te betalen is. Met een geïntegreerd team, waarbij vanaf het begin volop aandacht is voor elkaars expertise gebieden, ontstaat meer begrip voor elkaar situatie en kan dit spanningsveld worden doorbroken. Dat draagt in onze ervaring bij aan snellere én betere besluitvorming.  

Best practice: Organiseren kennissessie 

Kennissessies zijn een belangrijk middel om overdracht van kennis te bevorderen. Kennissessies bieden kansen om nieuwe inzichten te verwerven, waardoor afdelingen zich beter in het perspectief van de ander kunnen verplaatsen. Daarnaast is het ook noodzakelijk dat iemand het overzicht houdt over de drie disciplines en deze bij elkaar kan brengen. Dit kan iemand binnen de eigen organisatie zijn of een externe projectmanager.

5. Gezamenlijke vastgoedkeuzes 

De afdeling financiën toets doorgaans of de verwachte financiële exploitatie binnen de financiële normen blijft die financiers doorgaans stellen. Als uit scenarioanalyses blijkt dat de investeringen niet haalbaar zijn, dan is bijstelling van de vastgoedambities nodig. Als berekeningen pas aan het einde worden uitgevoerd, ontstaan onrealistische verwachtingen over de haalbaarheid. Met een integraal projectteam worden gezamenlijk verschillende vastgoedopties opgesteld en wordt eerder nagedacht over realistische terugval scenario’s. 

Best practice: Onderbouwd beoordelen financiële impact 

Financiële en operationele kengetallen geven veel houvast om de koers te bepalen. Daarbij is het vaak de vraag wat een realistisch niveau is. Een startpunt is doorgaans de financiële convenanten die met banken zijn afgesproken, aangevuld met realisatiecijfers van andere zorginstellingen op basis van benchmarkstudies. Met de Gratis Zorganalyse krijg u in één oogopslag inzicht, hoe belangrijke financiële ratio’s zich verhouden, tot het sectorgemiddelde. Daarna is het belangrijk om aan de hand van deze ratio’s een ambitieniveau te bepalen en te kijken welke financiële remweg noodzakelijk is om aan normen te blijven voldoen. 

Conclusie 

Behoefte aan ondersteuning bij uw investeringsopgave? Zanders en Gupta Strategists hebben jarenlange ervaring met zorg, vastgoed en financieringsvraagstukken in de gezondheidszorg. Gezamenlijk hebben beide adviesbureaus een uitgebreid trackrecord opgebouwd op het gebied van verwachte capaciteitsontwikkeling, projectorganisatie en vastgoedfinanciering. Hiermee zetten we een efficiënt en effectief traject op. Neem hiervoor vrijblijvend contact op met Koen Reijnders (Zanders) of Jurre de Bruin (Gupta)

Dit artikel is gezamenlijk tot stand gekomen met Gupta Strategists.

De weg door financiële uitdagingen: Inzicht in Bijzonder Beheer

November 2023
6 min read

Voor veel zorginstellingen is 2022 een moeilijk jaar gebleken. Rendementen kwamen onder druk te staan en het aantal organisaties dat verlies leed nam flink toe.


Voor 2023 lijkt het vervolg niet florissant en ook de prognoses voor de jaren daarna laten maar beperkte verbetering zien. Een gevolg hiervan is dat steeds meer instellingen te maken kunnen krijgen met de afdeling Bijzonder Beheer van hun bank. Wanneer is dit het geval? Wat betekent het voor de instelling en hoe kunnen zij hier op termijn weer uitkomen?

Wanneer raakt de afdeling Bijzonder Beheer betrokken?

Om te beginnen is het goed om stil te staan bij wat de afdeling Bijzonder Beheer nu precies is. Kort gezegd is het een afdeling van een bank die instellingen, organisaties en ondernemingen die structureel in financiële problemen zijn gekomen extra ondersteunt. Vaak bestaat de afdeling uit gespecialiseerde medewerkers die de rol als primair contactpersoon overnemen van de reguliere relatiemanager. Deze laatste blijft op de achtergrond meestal wel betrokken. In de meeste gevallen komt de betrokkenheid van Bijzonder Beheer niet volledig onverwacht, hoewel er vaak niet één moment is aan te wijzen dat een bank hiertoe besluit. Ook verschillen de criteria per bank.

Toch zijn er verschillende signalen dat de financiële positie van de instelling niet optimaal is, of verslechtert. Vroege signalen zijn dat het gerealiseerde resultaat in een jaar (sterk) negatief afwijkt van de prognose, dat er een waiver gevraagd moet worden omdat een van de bankconvenanten niet gehaald is, of dat er sprake is van een krappe liquiditeit. Afzonderlijk betekenen deze signalen nog niet dat een instelling op de drempel van Bijzonder Beheer staat - er kunnen immers goede redenen zijn waarom het resultaat een keer tegenvalt of de liquiditeit wat krapper is. Echter, wanneer meerdere signalen tegelijk optreden, of een meer structureel  karakter hebben, is dit vaak een teken voor de bank dat er dieperliggende oorzaken zijn. De bank kan extra ondersteuning dan noodzakelijk achten en Bijzonder Beheer inschakelen.

In uitzonderlijke gevallen, vaak door extreme externe ontwikkelingen, komt de verslechterde situatie voor zowel de organisatie als de bank onverwacht. Dit kan er voor zorgen dat het gevoel van urgentie en alertheid bij alle betrokken partijen nog wat extra aanwezig is.

Meer ondersteuning, meer controle

Wanneer de afdeling Bijzonder Beheer betrokken wordt betekent dit dat er meer ondersteuning maar ook meer controle vanuit de bank komt. Hoewel het beleid per bank verschilt, is het doel van de bank in principe om samen met de instelling ervoor te zorgen dat zij weer financieel gezond wordt. De bank is er niet bij gebaat wanneer de instelling in (grotere) financiële problemen komt, omdat de kans dat rente en aflossingen betaald kunnen worden dan afneemt. Een instelling ondersteunen naar een gezonde financiële situatie levert ook voor de bank op termijn een beter rendement op.

Belangrijk is om te bepalen hoe de instelling in de zorgelijke situatie terecht is gekomen en hoe zij daar weer uit kan komen. Het stopzetten of beperken van een krediet is daarbij een mogelijkheid, maar vaak niet de eerste stap. Vaak treft de bank een aantal maatregelen die de klant helpen om aan zijn financiële verplichtingen te blijven voldoen. Deze kunnen zowel kort- als langlopend zijn. Voorbeelden van kortlopende maatregelen zijn het tijdelijk opschorten van aflossingen en/of rentebetalingen. Voor de langere termijn kan een bank besluiten om de looptijd van de financiering te verlengen, waardoor de aflossingsdruk afneemt. Een proactieve houding van de instelling, al dan niet met de hulp van een adviseur, is daarom van belang. Het is voor de bank van belang weer vertrouwen te krijgen in de instelling. Een plan van aanpak, met een goede analyse van de oorzaak van de problemen, een helder inzicht in de financiële prestaties van de afgelopen jaren en degelijk onderbouwde prognoses zijn daarbij een goed startpunt.

Inzicht in de liquiditeitsontwikkeling

Hoewel de bank er is om haar klanten te helpen, heeft zij ook haar eigen financiële belang te beschermen. Dit betekent concreet dat de frequentie van de overleggen tussen bank en instelling verhoogd zal worden, maar ook dat de hoeveelheid en onderbouwing van de aangeleverde informatie zal stijgen, net als de frequentie van de rapportages. Voor een bank is grip op, en inzicht in de liquiditeitsontwikkeling van de instelling daarbij van groot belang, aangezien een gebrek aan liquide middelen op de korte termijn vaak de reden is dat een instelling failliet gaat.

Daarnaast zal zij vaak meer onderbouwing willen ontvangen met betrekking tot de verschillende kosten en de omzet, en daarnaast bijgewerkte overzichten van de zekerheden en de geplande investeringen. Ook zal de bank een scherpe monitoring van de convenanten eisen. Dit vergt niet alleen meer tijd van de organisatie, maar ook meer analytische inspanningen om tot de juiste onderbouwing van de cijfers te komen. Vaak betekent dit weer dat er meer afgestemd moet worden met interne stakeholders om het verhaal achter de cijfers te achterhalen of te begrijpen. Ook kan het betekenen dat de wijze waarop de interne informatievoorziening plaatsvindt - dus de gebruikte processen en systemen - kritisch bekeken moeten worden, om er zeker van te zijn dat er aan alle (verhoogde) rapportageverplichtingen voldaan kan worden.

Verhoogd risicoprofiel

Tot slot betekent de betrokkenheid van Bijzonder Beheer dat de bank het interne risicoprofiel van de instelling waarschijnlijk zal verhogen. En een hoger risico betekent vaak ook een hogere pricing. De meeste banken zullen niet ineens de prijs van de bestaande financiering verhogen, daarmee zouden ze immers de problemen bij de klant alleen maar verder vergroten, iets waar ook zij geen belang bij hebben. Het betekent echter wel dat toekomstige financiering niet alleen moeilijker verkregen kan worden maar bovendien dat deze duurder zal zijn. Ook zal de bank zeer kritisch kijken naar de bestaande kredietlijnen en waar mogelijk haar exposure op de tegenpartij willen verlagen. Dit kan betekenen dat er tijdelijk niet of minder gebruikgemaakt kan worden van de bestaande kredietfaciliteiten. Dit is tegelijkertijd een drukmiddel voor de banken om er voor te zorgen dat de instelling scherp monitort en stuurt.

Hoe keer je weer terug naar rustiger vaarwater?

Het belangrijkste is dat de bank weer vertrouwen krijgt in een stabiele en gezonde (financiële) toekomst. Het genoemde plan van aanpak is daarbij een belangrijke eerste stap, net als een proactieve houding. De bank moet het gevoel hebben dat de instelling zelf aan het roer staat en grip heeft op haar cijfers. Een bepaalde mate van voorspelbaarheid is belangrijk voor banken. Het tijdig aanleveren van de gevraagde informatie is dat ook.

Een plan van aanpak (of een goed onderbouwd en aangepast jaarplan) kan hierbij helpen. Het geeft de bank en de instelling houvast. De volgende stap is om uit te voeren wat er in het plan staat, waarbij het uiteindelijk cruciaal is dat de (financiële) projecties worden waargemaakt. Dit helpt het vertrouwen te herstellen. Maak daarom vooral realistische afspraken met de bank. Het is beter om stapsgewijs weer naar een gezonde liquiditeit en financiële ratio’s toe te werken dan de lat direct te hoog te leggen om vervolgens de afspraken niet na te kunnen komen.

Wanneer er duidelijke afspraken gemaakt worden, de instelling over een langere periode hieraan voldoet en de communicatie te allen tijde transparant en tijdig is, komt er een moment dat de bank weer voldoende vertrouwen heeft in haar klant en het niet langer nodig acht om deze extra in de gaten te houden. Dit is het moment dat de oude situatie met de reguliere relatiemanager als aanspreekpunt wordt hersteld.

Uiteindelijk is het voor geen enkele instelling leuk om met de afdeling Bijzonder Beheer te maken te krijgen, omdat de aanleiding vaak is dat de financiële situatie structureel is verslechterd. De extra aandacht van de bank kan echter ook positief uitpakken doordat het de instelling dwingt om nog scherper naar zichzelf te kijken. Wanneer dit ertoe leidt dat de instelling structurele verbeteringen weet door te voeren, is dit goed voor zowel de instelling als de bank.

Financiering van het zorglandschap

October 2023
6 min read

Voor veel zorginstellingen is 2022 een moeilijk jaar gebleken. Rendementen kwamen onder druk te staan en het aantal organisaties dat verlies leed nam flink toe.


Zorginstellingen hebben steeds meer mogelijkheden om hun financieringsvraag in te vullen. Commerciële banken bieden flexibiliteit, maar hebben vaak hoge informatievereisten. Geborgde financiering betekent gunstiger tarieven, maar het WfZ borgt de laatste jaren minder. Alternatieve financieringsvormen (zoals een lening bij de EIB of via de kapitaalmarkt met een Fitch-rating) worden populairder, maar hebben vaak een lange doorlooptijd. In dit artikel bespreken we de belangrijkste financieringsmarkttrends bij zorginstellingen aan de hand van zes figuren. Daarbij maken we gebruik van publiek beschikbare data1 en onze eigen praktijkervaring.

Verstrekt vreemd vermogen naar financier en jaar

In onderstaande figuur is het verstrekte vreemd vermogen per jaar uitgesplitst naar financier. Van het verstrekte vermogen in 2021 (EUR 1,4 miljard) werd het grootste deel (21%) gefinancierd door BNG. Historisch gezien lag het aandeel verstrekt vermogen van de BNG hoger. In 2019 en 2020 verstrekte BNG respectievelijk 40% en 43% van het vreemd vermogen. Een kanttekening hierbij is dat EUR 290 miljoen in 2019 werd veroorzaakt door één groot financieringsblok aan Radboud UMC. Sinds 2021 lijkt BNG minder ongeborgde financiering te verstrekken. Uit de onderliggende data blijkt dat 65% van de financiering die BNG in 2021 verstrekte geborgd was, tegenover een langjarig gemiddelde van 48%.  

Figuur 1: Verstrekt vreemd vermogen naar financier en jaar

Vanwege corona werden in 2020 veel bouwprojecten uitgesteld, waardoor minder financiering werd verstrekt. Opvallend is het beperkte aandeel van NWB in 2020 (slechts drie verstrekte leningen van in totaal EUR 17,8 miljoen). Een verklaring hiervoor is lastig te geven. Mogelijk komt dit doordat de BNG zeer scherp offreerde op geborgde financiering, terwijl de NWB vrijwel alleen geborgde financiering aanbiedt. In 2021 steeg het aandeel van de sectorbank in het totaal verstrekte vermogen naar 8% (tegenover een langjarig gemiddelde van 4%). De drie commerciële grootbanken waren in 2021 gezamenlijk verantwoordelijk voor 50% van het verstrekte vreemd vermogen (Rabobank 20%, ABN-AMRO 17% en ING 13%).

Verstrekt vreemd vermogen naar financier en sector

In figuur 2 is de totale financiering uit de balans van het verslaggevingsjaar 2021 opgenomen, uitgesplitst naar financier en deelsector. De behoefte aan vreemd vermogen van ziekenhuizen (EUR 15,7mrd) is fors hoger dan in de andere deelsectoren. De financieringsvraag van de GHZ-sector (EUR 3,7 mrd) is van de vier deelsectoren het kleinst.  

Figuur 2: Verstrekt vreemd vermogen naar financier en sector 

De figuur laat tevens zien dat ziekenhuizen voor een groot deel worden gefinancierd door consortia en de BNG (35% en 24% van de verstrekte financiering). Dit komt doordat de financieringsvraag bij ziekenhuizen hoog en gedeeltelijk ongeborgd is. De NWB richt zich vooral op de GGZ-sector waar een groter deel van de financiering geborgd is (16% van het verstrekte vermogen in de markt aan GGZ-instellingen). 

Van de grootbanken is ING vooral sterk binnen de VVT- en GGZ-sector (7% en 17% respectievelijk). ABN AMRO verstrekt bovengemiddeld veel financiering aan GHZ-instellingen (12%) en ziekenhuizen (7%). Rabobank is sterk binnen de VVT-sector (12%) en de GHZ-sector (12%). Het lijkt erop dat verschillende financiers een specialisatie aanbrengen in bepaalde deelsectoren en meer klanten aan zich weten te binden. De EIB heeft vooral financiering verstrekt aan ziekenhuizen (7%), waarover later in dit artikel meer. 

Gemiddelde looptijd van nieuwe financiering per deelsector (in jaren) 

De looptijd van een lening is over het algemeen afhankelijk van het type investering en de daarbij behorende afschrijvingstermijn. Een groot deel van de leningen verstrekt door de banken betreft leningen voor huisvesting. Een kleiner deel is bestemd voor de financiering van investeringen met een kortere afschrijvingstermijn. Omdat het mogelijk is om leningen voor huisvesting te borgen, hebben geborgde leningen een langere looptijd (gemiddeld 18 jaar) dan ongeborgde leningen (gemiddeld 12 jaar).  

Figuur 3: Gemiddelde looptijd van nieuwe financiering per deelsector (in jaren)

NWB verstrekt financiering met een gemiddelde looptijd van 22 jaar. De looptijd bij ziekenhuizen ligt lager, omdat NWB aan academische ziekenhuizen ook ongeborgde financiering verstrekt. Indien een zorginstelling de mogelijkheid heeft om een deel van de leningen onder borging van het WfZ aan te trekken, bieden vooral de NWB en de BNG daarvoor leningen met relatief lange looptijden tegen gunstige(re) rentecondities. Aangezien BNG zowel geborgde als ongeborgde financiering verstrekt, is de gemiddelde looptijd van verstrekte financiering korter (gemiddeld 18 jaar). De gemiddelde looptijd van geborgde BNG-financiering is vergelijkbaar met die van NWB. 

De looptijden van ongeborgde leningen zijn korter dan de looptijden voor geborgde financiering, omdat door lagere kwaliteit van het onderpand het risico voor de kredietverstrekker hoger is. Bij het verstrekken van ongeborgde financiering willen de banken het (tijds)risico beperken. In de praktijk ervaren we dat de banken daarom bij ongeborgde financiering een herfinancieringsmoment verlangen. Op het herfinancieringsmoment beoordeelt de bank de herfinanciering. Van de 134 leningen die de drie grootbanken in 2021 verstrekten, hadden er slechts 17 (13%) een looptijd langer dan 10 jaar. Dit aandeel stijgt naar 46% als de groot- en sectorbanken gezamenlijk optrekken in een consortium. 

Zorginstellingen die op zoek zijn naar langjarige financiering tegen relatief aantrekkelijke rentecondities kijken steeds vaker naar de EIB. Van alle leningen die de EIB heeft verstrekt, is de minimale looptijd 17 jaar en de maximale looptijd 35 jaar. EIB-financiering kenmerkt zich door de langere looptijden met een lineair aflossingsverloop zonder ballon aan het einde van de looptijd. Overige financiers verstrekken vooral financiering met een kortere looptijd (gemiddeld 8 jaar).

Gestelde zekerheden naar jaar 

Figuur 4 laat zien dat het aandeel geborgde financiering in het totaal is gedaald van 48% in 2015 naar 40% in 2021. Dit ligt in lijn met het beeld dat het WfZ schetst in haar meest recente jaarverslag; het geborgde vermogen daalt van EUR 8,3 miljard in 2015 naar EUR 6,2 miljard in 20212

Figuur 4: Gestelde zekerheden naar jaar 

Het geborgde vreemd vermogen van het WfZ piekte in 2013, toen het in sommige gevallen nog mogelijk was om 100% van het vreemde vermogen te borgen. Tegenwoordig is dat niet meer het geval. Een verhouding van circa 60% geborgd en circa 40% ongeborgd is het ongeschreven uitgangspunt, maar dit kan zeker wisselen per casus. 

De daling in geborgde financiering wordt vooral opgevangen door een groter aandeel hypothecaire financiering. Het aandeel financiering waarbij het vastgoed als onderpand is aangeboden, is toegenomen van 29% in 2015 naar 34% in 2021. Ook het aandeel financiering waarvan de gestelde zekerheden niet expliciet in de jaarrekening staan vermeld, nam in dezelfde periode toe, van 15% naar 20%. Naar verwachting betreft dit grotendeels financiering waarvoor het vastgoed in onderpand is vergeven.

Aflossingsvorm naar jaar

Het grootste deel van de uitstaande financiering heeft een lineair aflossingsverloop (7 op de 10 leningen). Zoals eerder vermeld, bouwen banken bij het aanbieden van ongeborgde financiering graag een ballonaflossing (herfinancieringsmoment) in na circa 10 jaar om de mogelijkheid te behouden uit te stappen.

Figuur 5: Aflossingsvorm naar jaar  

Het aandeel financiering met een ballonaflossing is toegenomen van 21% in 2015 naar 24% in 2021. Het aandeel van aflossingsvrije financiering beperkt. Het aandeel is de laatste jaren wel enigszins toegenomen, van 1% in 2015 naar 3% in 2021. Het aandeel financiering met een annuïtair verloop blijft al jaren op een vergelijkbaar niveau.  

EIB-financiering naar jaar en deelsector

De EIB is een relatief nieuwe speler op de financieringsmarkt. De afgelopen jaren is het verstrekte vreemd vermogen toegenomen. In 2021 heeft de EIB voor het eerst financiering verstrekt aan één GGZ-instelling. EIB-financiering is voor zorginstellingen vooral interessant door de langdurige beschikbaarheid, grote mate van flexibiliteit en gunstige voorwaarden. De financieringsvraag moet over het algemeen circa EUR 50 miljoen of hoger bedragen voordat een EIB-traject door de grotere informatievraag, doorlooptijd en kosten voor juristen interessant is. De trekkingen kunnen wel verdeeld worden over verschillende jaren. De gemiddelde jaarlijkse trekking was EUR 40 miljoen per instelling.

Figuur 6: EIB-financiering naar jaar en deelsector 

Naast EIB-financiering maakt een aantal zorginstellingen de laatste jaren gebruik van private placement op basis van een Fitch-rating. Een kredietrating is een relatief nieuw fenomeen, biedt zorginstellingen alternatieve financieringsloketten en mogelijk een goede onderhandelingspositie met banken. Onderstaande tabel laat zien welke zorginstellingen in 2022 een Fitch-rating hadden. In een volgend artikel brengen we in beeld wanneer een rating van toegevoegde waarde kan zijn.  

Zorginstellingen met een Fitch-rating in 2022 
‘s  Heeren Loo Zorggroep MeanderGroep Zuid-Limburg 
Aafje Thuiszorg Huizen ZorghotelsNoordWest Ziekenhuisgroep 
Alrijne Zorggroep Parnassia Groep 
Bernhoven Philadelphia Zorg 
GGZ Noord-HollandStichting Elizabeth-TweeSteden Ziekenhuis 
Groene Hart Ziekenhuis Universitair Medisch Centrum Rotterdam 
Haaglanden Medisch Centrum Zuyderland Group 

In dit artikel brachten we de ontwikkelingen op de financieringsmarkt voor zorginstellingen in kaart aan de hand van zes overzichtelijke figuren. Zorginstellingen in Nederland kunnen kiezen uit diverse vormen van financiering in een financieringslandschap dat gevormd wordt door een trouwe groep aanbieders en een enkele relatieve nieuwkomer, zoals de EIB of via private placement op basis van een rating. 

Onze ervaring leert dat geen financieringstraject gelijk is, waarbij altijd een balans wordt gezocht tussen beschikbaarheid, flexibiliteit en zekerheid. Heeft u ondersteuning nodig bij een financieringstraject of heeft u vragen over de meest geschikte leningenstructuur? Als onafhankelijk adviesbureau hebben wij, dankzij jarenlange ervaring met financieringsvraagstukken en extensieve kennis op het gebied van financiering, kredietbeoordeling en ratingmodellen, een uitgebreid trackrecord opgebouwd. Neem gerust contact op met Hendrik Pons of Jelmer Dioncre

  1. Voor dit artikel is gebruik gemaakt van openbare verantwoordingsgegevens (DigiMV) van het verslagjaar 2021 met daarin 5.000 zorginstellingen met data over de financier, hoofdsom, afsluitdatum, looptijd, gevestigde zekerheden en aflossingswijze op lening-niveau. Daarbij zijn we afhankelijk van de datakwaliteit zoals deze door zorginstellingen bij het ministerie van VWS is aangeleverd. Zo is de input uit de velden leninggever, gestelde zekerheden en aflossingswijze handmatig gekoppeld aan verschillende categorieën. Ter illustratie vind je in het inputveld leninggever data als “Cooperatieve Rabobank U.A.”, “Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank” en “rabo 272”. Voor deze input is Rabobank als financier aangenomen. Op basis van WTZI classificering zijn deze instellingen gekoppeld aan een sector. Financiering die binnen een zorginstelling vanuit meerdere financiers op dezelfde dag is aangetrokken is geclassificeerd als financiering middels een consortium. Voor de classificering ballon aflossing, is gekeken of de jaarlijkse lineaire aflossing voldoende is om de lening af te betalen gedurende de resterende looptijd.   ↩︎
  2. Grafiek 1:  Jaarverslag-2021.pdf (wfz.nl) ↩︎

De (mogelijke) meerwaarde van een kredietrating voor zorginstellingen

August 2023
6 min read

Voor veel zorginstellingen is 2022 een moeilijk jaar gebleken. Rendementen kwamen onder druk te staan en het aantal organisaties dat verlies leed nam flink toe.


Traditionele financiers konden namelijk een groot deel van de financieringsbehoefte tegen aantrekkelijke rentetarieven vullen.

Een rating had toen vooral meerwaarde voor grote(re) zorginstellingen, die omvangrijke leningenportefeuilles hebben en regelmatig beroep doen op de kapitaalmarkt. Inmiddels is het aantal zorginstelling met een kredietrating echter opgelopen van elf tot veertien. Deze toenemende belangstelling is aanleiding om ons vorige artikel te actualiseren. 

Een kredietrating straalt het vertrouwen van een onafhankelijke partij in de professionaliteit van de (zorg)organisatie uit. Door de beperkte marktkennis zijn buitenlandse financiers vaak niet geïnteresseerd om financiering te verstrekken aan Nederlandse zorginstellingen. Met een kredietrating - van een erkend ratingbureau - kunnen zorginstellingen echter ook buitenlandse financieringsloketten aanboren. Hierdoor verbetert de concurrentiepositie, waardoor mogelijk ook een lagere kredietrisico-opslag met reguliere Nederlandse grootbanken kan worden onderhandeld. 

Onderzoek naar de opslag 

Om erachter te komen of zorginstellingen met een kredietrating een lagere opslag realiseren, heeft Zanders onderzoek gedaan naar alle leningen die de veertien instellingen met een kredietrating tussen 2018 en 2021 hebben afsloten. Omdat opslagen van geborgde en EIB-leningen vaak lager liggen, hebben we hier onderscheid in gemaakt. Het Erasmus MC is, gezien zijn van de andere zorginstellingen afwijkende omvang en profiel, niet in het onderzoek meegenomen. We definiëren de opslag als de marge boven op de kale IRS-curve, waarbij de stortingsdatum als waarderingsdatum is genomen. Voor alle leningen is aangenomen dat deze op kwartaalbasis plaatsvinden. 

De gemiddelde opslag van de in totaal veertien ongeborgde leningen, die zijn afgesloten op het moment dat zorginstellingen in het bezit waren van een kredietrating, blijkt 1,3% te zijn. Voordat deze zorginstellingen een kredietrating ontvingen, was de gemiddelde opslag 1,4% (op basis van 18 leningen). Omdat het aantal onderzochte leningen beperkt is, is het goed mogelijk dat ook andere factoren, zoals timing, omvang, looptijd en marktsentiment, een rol spelen in de berekende opslagen.1  

Tussen de verkregen kredietrating en de opslag lijkt niet direct een relatie te bestaan. De drie zorginstellingen die een AA-rating hebben, ontvingen een gemiddelde opslag van 1,2%, terwijl de drie zorginstellingen met een A+-rating een gemiddelde opslag van 1,3% ontvingen. Dit komt doordat banken, naast de externe rating, ook een intern ratingmodel gebruiken voor het bepalen van het kredietrisico dat zij aan zorginstellingen toekennen. In een volgend artikel zullen we de opslagen van uitgegeven obligatieleningen van commerciële partijen vergelijken om te kijken of daar wel een relatie is te vinden.  

Figuur 1: Opslagen van bancaire financiering naar rating.

Opslagen van uitgegeven obligatieleningen  

Voor de uitgifte van een obligatielening op de openbare markt is een kredietrating vaak een vereiste. Van de veertien zorginstellingen met een kredietrating, zijn er slechts twee die obligatieleningen hebben uitgeven. GGZ Noord-Holland Noord (GGZ NHN) was in 2018 de eerste zorginstellingen die een obligatielening uitgaf. Parnassia gaf in 2021 een obligatielening van EUR 150 miljoen uit en was daarmee de eerste zorginstelling die meer dan de helft van de schuldportefeuille financierde met obligatieleningen.  

Daarnaast geeft ziekenhuis Bernhoven sinds 2018 jaarlijks achtergestelde obligatieleningen uit aan personeel en overige stakeholders. In 2019 verkreeg het een kredietrating, waarmee stakeholders meer zekerheid hebben over de kredietwaardigheid van het ziekenhuis. Ook heeft het Erasmus MC voor EUR 60 miljoen aan reguliere leningen bij AG insurance geplaatst, wat zonder kredietrating moeilijker was geweest.  

De obligatieleningen uit ons onderzoek hebben een opslag van gemiddeld 1,1% (op basis van 7 leningen).2 Bij het uitgeven van obligatieleningen worden transactiekosten gemaakt. Parnassia maakte € 1,5 miljoen transactiekosten (1,01% van het leningdeel) en GGZ NHN € 110.000 (0,55% van leningdeel). Deze kosten worden verdeeld over de looptijd van de obligatielening (25 jaar voor Parnassia en 30 jaar voor GGZ NHN), waardoor de opslag 0,04% hoger ligt. De gemiddelde opslag van afgesloten obligatieleningen komt daarmee op 1,2% uit. Dit ligt 0,2% lager dan ongeborgde financiering die is aangetrokken zonder kredietrating. 

De vergelijking met overige financieringsvormen 

De opslagen van geborgde financiering (0,5% op basis van vijftien leningen) of EIB-leningen (0,6% op basis van vijf leningen) liggen lager dan de financiering die is aangetrokken met een rating. Hoewel het aantal onderzochte leningen in dit onderzoek beperkt is, liggen deze opslagen redelijk in lijn met wat wij in de markt tegenkomen. Voor zorginstellingen die op zoek zijn naar goedkope financiering, lijken er betere alternatieven dan een kredietrating in de markt te bestaan.  

Een belangrijke kanttekening is dat EIB-financiering alleen mogelijk is bij grote financieringstrajecten (over het algemeen vanaf € 50 miljoen aan financiering, waarbij de omvang van de investering minimaal € 100 miljoen dient te bedragen). Het WfZ hanteert bij het verstrekken van geborgde financiering vaak als ongeschreven regel dat de leningenportefeuille van de zorginstelling voor een groot deel uit ongeborgde leningen dient te bestaan. Afhankelijk van de casus kan dit variëren van circa 30% tot circa 50% ongeborgd.  

 Figuur 2: Opslagen van verschillende financieringsvormen. 

Overwegingen bij het aanvragen van een kredietrating 

Zorginstellingen met bancaire financiering moeten sinds 1 juli 2022 eens in de drie jaar een verplichte hertaxatie van hun vastgoed laten uitvoeren. Bij volledige financiering van een portefeuille met obligatieleningen geldt deze verplichting niet. Indien bancaire financiering, eventueel met WfZ borging, in de portefeuille achterblijft, dan blijft de drie jaarlijkse hertaxatie verplicht. Bij de uitgifte van obligatieleningen hoeven niet altijd zekerheden, zoals hypotheekrecht, verstrekt te worden.  

Commerciële banken hanteren bij het verstrekken van langlopende leningen vaak een looptijd van maximaal tien jaar. Marktpartijen die intekenen op een obligatielening hebben vaak interesse in een langere investeringshorizon. GGZ NHN en Parnassia hebben daarom obligatieleningen uit kunnen geven met een looptijd tot dertig jaar. Ook de lening die het Erasmus MC heeft uitgegeven met een kredietrating heeft een looptijd van twintig jaar. Bij de obligatielening geldt tevens geen bestedingsdoel, waardoor de middelen naar eigen inzicht besteed kunnen worden.  

Voor de obligatielening die Parnassia heeft uitgegeven gelden bijna dezelfde financiële convenanten als voor de financieringsfaciliteiten. Daarnaast is de obligatielening opeisbaar als de kredietrating een BB+ ('speculative grade') of lager wordt. Ook voor de obligatielening van GGZ NHN zijn convenanten afgesloten op de solvabiliteit (minimaal 20%), DSCR (minimaal 1,3) en een credit rating (minimaal BBB-investment grade). 

Conclusie 

Het aantal zorginstellingen dat in het bezit is van een kredietrating is de laatste jaren toegenomen. Ons onderzoek laat zien dat deze zorginstellingen tegen iets lagere opslagen commercieel geld uit de markt hebben kunnen trekken. Door beperkte beschikbaarheid van data, is niet uit te sluiten dat dit komt door andere effecten, zoals timing, omvang, looptijd of marktsentiment. Andere financieringsloketten, zoals de EIB en geborgde leningen, bieden vaak gunstigere voorwaarden en zijn nog steeds in staat een zeer groot deel van de financieringsbehoefte in de sector te dekken.  

Overige voordelen van obligatieleningen materialiseren zich alleen als de hele portefeuille geherfinancierd wordt. De herfinanciering van Parnassia laat zien dat dit mogelijk is. Een kredietrating kan dus van meerwaarde zijn voor de grote(re) zorginstellingen, met omvangrijke leningenportefeuilles, die met regelmaat beroep moeten doen op de kapitaalmarkt. 

Als onafhankelijk adviesbureau hebben wij, dankzij jarenlange ervaring met financieringsvraagstukken en extensieve kennis op het gebied van financiering, kredietbeoordeling en ratingmodellen, een uitgebreid trackrecord opgebouwd. Als u ondersteuning nodig heeft bij een ratingtraject, of meer wilt weten over de mogelijkheden om uw kredietpositie te verbeteren, dan vertellen we u graag meer over de stappen die u daarvoor het beste kunt zetten.  

Voetnoten

1) Bij het bepalen van de prijssetting van een lening is een aantal zaken van belang: 1. looptijd, 2. lossingsstructuur, 3. rentelooptijd, 4. kredietklasse van de kredietnemer (o.b.v. risicoprofiel sector, financiële positie kredietnemer en enkele zachtere kwalificaties), 5. zekerheden en bepalingen en 6. commerciële marge. Voor onderdelen 1 t/m 3 geldt dat deze worden bepaald op basis van de rentecurve (geld en kapitaalmarkt) en de Cost of Funding (incl. liquiditeitsopslag) van de betreffende kredietgever. Onderdelen 4, 5 en 6 verschillen voor elke kredietnemer en financier.  

2)Het onderzoek beperkt zich tot obligatieleningen die met kredietrating zijn uitgegeven op de openbare markt. Hierdoor blijven de obligatieleningen van Bernhoven (niet commercieel) en het Prinses Maxima Centrum (geen kredietrating) buiten beschouwing. 

This site is registered on wpml.org as a development site.